Nederlandse steden en dorpen groeien. Niet alleen in inwonertal, maar ook in ruimtegebruik. En daarin zit een paradox: hoe meer mensen zich in de stad vestigen, hoe meer ruimte we per persoon innemen. Waar stedelijkheid ooit draaide om nabijheid en gedeeld gebruik, lijkt de 21e-eeuwse stad juist te verdunnen - niet in aantallen, maar in intensiteit.
Deze dubbele verdunning - demografisch én ruimtelijk - is geen nieuw fenomeen. Die ontwikkeling is al gaande sinds de Tweede Wereldoorlog. Het is bijzonder dat wij in Nederland geen steden kennen boven de miljoen mensen. Mede door de diverse Landelijke Nota’s Ruimte zijn wij Nederlanders compleet verspreid over het land.
Toch: in onze huidige tijd krijgt de dubbele verdunning een andere betekenis. Beleidsmakers pleiten weliswaar voor compactere steden, maar in ons dagelijks leven trekken we ons steeds verder terug in onze eigen privésferen: een eigen werkkamer, een eigen auto, onze online aankopen en persoonlijke digitale bubbel. De vraag is dan: wat blijft er over van het stadsleven, als we elkaar steeds minder fysiek tegenkomen en alles op afstand wordt geregeld?
Van overbevolking naar overvloed — de ruimtemens ontstaat (1900–2000)
Aan het begin van de 20e eeuw krioelden Nederlandse steden van het leven. Gezinnen van zes of meer personen woonden in kleine, gehorige woningen. Er was weinig privacy, nauwelijks comfort. De roep om ruimte werd na de oorlog beantwoord met een ruimhartig en doordacht groeimodel: tuindorpen, uitlegwijken en suburbane zones. Ruimte werd niet alleen het nieuwe schaarse goed, maar ook het meest herkenbare symbool van vooruitgang en moderne ontwikkeling.
In de naoorlogse periode groeide het gemiddeld woonoppervlak per persoon van 15 m2 (1950) naar 53 m2 in 2017 (CBS 2018, erratum in 2022). Tegelijk daalde de gezinsgrootte van gemiddeld 4,3 (1900) naar 2,2 (2000) (CBS). De auto veroverde de straat, het huishouden werd kleiner en individueler. Een eigen huis met tuin en garage was geen luxe meer, maar de norm.
De stad werd groter, maar ook ijler: een verdunning die ontstond als onvermijdelijke consequentie van de toenemende welvaart en groeiende maatschappelijke ontwikkelingen.
De 21e eeuw: ruimtelijke schaarste en mentale overvloed
Vandaag zien we een schijnbare kentering. Beleidsmatig richten we ons op verdichting - binnenstedelijk bouwen, functiemenging, hoogbouw. Tegelijkertijd blijven huishoudens kleiner worden, groeit de ruimtebehoefte door thuiswerken en private voorzieningen, en blijft de auto onverminderd dominant in de publieke ruimte.
De cijfers bevestigen de dubbele trend op overtuigende wijze. Meer dan 25% van de huishoudens in grote steden bestaat uit eenpersoonshuishoudens (CBS, 2024). Dat betekent dat 1 op de 4 huishoudens uit slechts één persoon bestaat. Het gemiddeld woonoppervlak per persoon daalt licht, waarbij het in enkele jaren is uitgekomen op 53 m2 in 2022. Toch blijft de norm onverminderd aanwezig: groter is nog steeds beter als het gaat om woonruimte.
OV-gebruik herstelt zich moeizaam na Covid (Ministerie I&W, 2023); deze terugval in gebruik is duidelijk waarneembaar en vormt een uitdaging. Tegelijkertijd neemt de auto gemiddeld 40 tot 60% van de publieke ruimte in woonwijken in beslag (CROW, 2022). Dit aandeel van de publieke ruimte is opmerkelijk groot en roept vragen op over de efficiëntie van ruimtegebruik, zeker in dichtbevolkte stedelijke gebieden.
Tegelijk groeit de druk op ruimte vanuit andere maatschappelijke wensen. Uitleggebieden botsen met de noodzaak tot klimaatadaptatie, natuurbehoud, energietransitie en waterberging. En toch willen we méér. Meer rust. Meer privacy. Meer autonomie.
Onze drang naar ruimte zit diepgeworteld in onze cultuur, maar we naderen nu de planetaire grens. Zeker in ons kleine land staat de rek op het mogelijke in de beschikbare ruimte op zijn maximum.
Verdamping als symptoom van een veranderende stedelijke norm
We denken graag in fysieke dichtheid als graadmeter van stedelijkheid. Maar wat als functies niet langer gebonden zijn aan plek? Winkels, werkplekken, ontmoetingen - ze zijn verplaatst naar het scherm. Het gevolg is geen lege stad, maar een diffuus gebruik ervan. Je zou kunnen zeggen dat steden als het ware gasvormig worden: alles is bereikbaar, niets is nabij of hoeft direct nabij te zijn.
Byung-Chul Han noemt dit de overgang van het plein naar het netwerk: waar we ooit samenkwamen in fysieke ruimte, bewegen we nu parallel in digitale ruimtes. De Franse socioloog Henri Lefebvre zou zeggen: de productie van ruimte is niet neutraal, maar sociaal gestuurd. Met andere woorden: hoe we onze omgeving inrichten, weerspiegelt wie we zijn en wat we belangrijk vinden als samenleving. En ons sociaal verlangen lijkt zich niet meer op de gemeenschappelijke stad te richten, maar op individuele autonomie.
De stedelijke nabijheid die ooit vanzelf sprak, is een keuze geworden. En die keuze maken we steeds minder vaak uit eigen overtuiging, initiatief, en vrije wil. Natuurlijk ontmoeten we elkaar nog wel, maar vaker in vluchtige of vrijblijvende contexten: voor vermaak, ontspanning of consumptie.
Wat daarbij afneemt is de 'effectieve' ontmoeting zoals die vroeger vanzelfsprekend was - op de markt, in de werkplaats of het buurthuis - waar uitwisseling van goederen, ideeën en samenwerking plaatsvond.
Ruimtelijke keuzes in de Nederstad
Als de verdamping van stedelijkheid deels cultureel bepaald is, kunnen we haar dan keren? Of moeten we vooral leren om er verstandig mee om te gaan? In een land als Nederland - een 'Nederstad' van verbonden kernen, landschappen en netwerken - is de vraag niet óf, maar wáár we verdichten. En waar we juist moeten ontspannen.
We leven met ruim 18 miljoen mensen op bijzonder korte afstand van elkaar - zeker op Europese of mondiale schaal is dat uitzonderlijk. Maar onze drie overheidslagen kijken in mijn optiek nog te vaak naar de ruimteopgave vanuit lokale schaal en korte termijn. De verdunning en verdamping van stedelijkheid worden daardoor te weinig als structurele trend herkend, laat staan dat ze leidend zijn in beleid.
De dubbele verdunning vraagt om scherpe, regionale keuzes: verdichten waar het logisch is qua bereikbaarheid, klimaat en voorzieningen. En tegelijk ruimte reserveren voor natuur, water, energie en ademruimte. Alleen zo maken we van verdamping weer verdeling: van ruimte, van nabijheid, van stedelijke kwaliteit.
Het alternatief? Een Nederstad die zich alsmaar uitbreidt, maar haar kern verliest: zonder duidelijke (hoogstedelijke) centra, zonder samenhangende ontmoetingsplekken, én: zonder échte uitwisseling tussen mensen. Een stedelijk landschap dat steeds meer voelt als losse flarden, met concurrerende steden en dorpen in plaats van een gemeenschap die past in deze tijd van globalisering.