Wie door een jarenzeventigwijk fietst, ziet op het oog rust. Brede straten, volwassen groen, auto’s op de oprit. Maar achter die gevels woont een stille verschuiving: een groeiende groep ouderen, vaak alleen, in ruime gezinswoningen. Huizen die ooit bedoeld waren voor gezinnen, spelende kinderen, krentenbollen in de broodtrommel. En wat je niet ziet, maar wél in de bevolkingspiramide van het CBS: deze generatie schuift langzaam op. Tegelijk groeit de groep dertigers — vaak met jonge kinderen — die juist op zoek is naar zo’n woning.
De cijfers zijn duidelijk: Nederland vergrijst, maar die vergrijzing piekt. Rond 2040 neemt het aantal ouderen af, terwijl de nieuwe ‘gezinsgeneratie’ groter wordt. Dat is geen toeval. We zien de echo van de babyboom: de kinderen van de naoorlogse generatie zijn nu dertigers en veertigers. Wat dit betekent voor het wonen in onze steden, raakt aan een dieper liggend spanningsveld. Want wie maakt ruimte voor wie? En met welk recht?
Die vragen raken niet alleen de bewoners zelf, maar ook beleidsmakers. Want terwijl ouderen zekerheid vinden in hun ruime, betaalbare woning, kunnen jonge gezinnen vaak geen passende plek vinden. Een gevoel van vastzitten overheerst — bij bewoners én bij beleid. Deze blog brengt vier spanningsvelden in kaart. In de komende weken ga ik dieper in op deze die thema’s. Maar eerst: een verkenning van de paradox.
1. De echo van de babyboom – een nieuwe druk op ruimte
In de jaren ’50 en ’60 groeide de bevolking explosief. De kinderen van deze babyboomers, geboren in de jaren ’80 en ’90, vormen nu een nieuwe piek: een generatie die zoekt naar ruimte om te wonen, werken, een gezin te stichten. Maar waar hun ouders konden doorstromen naar ruime woningen in uitbreidingswijken, stuiten zij op een muur van schaarste en concurrentie. Zie de afbeelding hiernaast >>
Wonen raakt daarmee aan de bestaanszekerheid van deze generatie. Een eigen woning is niet alleen een dak boven het hoofd, maar ook een psychologische basis, een sociaal anker en vaak ook het belangrijkste financiële bezit.
Tegelijk vormt wonen het hart van onze steden. De stad is in essentie een vorm van samenwonen. Wanneer woningen niet doorstromen, stokt ook die sociale dynamiek.
Het probleem is zichtbaar in cijfers: volgens het CBS (dec 2024) neemt het aantal eenpersoonshuishoudens onder ouderen sterk toe. Tegelijk zijn er naar schatting in 2024 meer dan 400.000 woningen tekort (Ministerie VRO, 2024). Voor jonge gezinnen is betaalbaarheid het grootste probleem: de gemiddelde koopwoning is in 2024 meer dan 9 keer het modaal inkomen waard (Kadaster, woningwaarde 2024).
De paradox: ouderen blijven zitten omdat het vertrouwd en financieel gunstig is, terwijl jongeren vastlopen omdat er geen passende woningen vrijkomen. Waarom lukt het ons niet om deze demografische kennis ruimtelijk te vertalen?
2. Vrijkomende gezinswoningen – kans of gemiste kans?
De woningen van de huidige oudere generatie bevinden zich vaak in de naoorlogse stadsuitbreidingen. Die wijken uit de jaren ’60 tot ’80 liggen op strategische plekken: goed bereikbaar, dicht bij voorzieningen en inmiddels volwassen qua groen en infrastructuur.
Maar bouwkundig staan ze op een keerpunt. De jaren ’60-’70 woningen zijn vaak matig geïsoleerd, verouderd in indeling en installaties. De jaren ’80 woningen naderen datzelfde punt. Als deze woningen in de komende 10-15 jaar vrijkomen, ontstaat een unieke kans: herontwikkeling, splitsing, optoppen, of het toevoegen van nieuwe woningtypes die beter passen bij de huidige woonbehoeften.
De beleidsvraag is dan: benutten we deze golf als kans voor structurele vernieuwing, of reageren we ad hoc, zodra de woning leegkomt? Durven we het verleden van de stad los te laten om ruimte te maken voor haar toekomst?
3. Doorstroming blijft steken – zijn er echt werkende alternatieven?
Passend bouwen en verhuiscoaches zijn bekende middelen om doorstroming te bevorderen. Ook initiatieven als Knarrenhof vallen daar inmiddels onder: succesvol, maar vooral passend voor een beperkte groep vitale ouderen met een actieve woonwens. Wat zijn alternatieven die werkelijk systemisch verschil maken?
-
Woonketens: in gemeenten als Amersfoort en Breda wordt geëxperimenteerd met ‘woonketenbemiddeling’. Als één oudere verhuist, wordt meteen een reeks verhuizingen in gang gezet, soms tot vier huishoudens diep. Dit vraagt actieve regie en samenwerking tussen corporaties, makelaars en gemeenten.
(Bron: Platform31, 2023 en Rigo, 2024) -
Tijdelijke woonvoorzieningen: de Rijksoverheid erkent mantelzorg- en pré-mantelzorgwoningen als tijdelijke voorzieningen die via omgevingsvergunning (max. 10 jaar) kunnen worden gerealiseerd (Platform31, 2024).
Gemeenten als Krimpenerwaard, Berg en Dal, Goirle, Putten en Reusel hanteren al beleidsregels voor pré-mantelzorgwoningen. -
Wooncoöperaties 2.0: in steden als Berlijn en Zürich ontstaan collectieve woonvormen waarin generaties bewust samenwonen, met wederzijdse ondersteuning en flexibele woningtypes. Dit begint ook in Nederland voet aan de grond te krijgen, o.a. via Cooplink en Stichting !Woon.
De kern: succesvolle beweging ontstaat waar aanbod, ondersteuning en vertrouwen samenkomen. Maar zolang beleid gericht is op individueel gedrag en incidentele maatregelen, blijft het systeem haperen. Kunnen hier slimmer mee omgaan?
4. Morele keuzes – wie maakt ruimte voor wie?
Stel dat ouderen inderdaad ruimte maken. Ze verhuizen naar een kleinere woning, gelijkvloers, comfortabel, en hun oude woning komt vrij voor een gezin. Dat is winst voor de woningmarkt. Maar wat geven zij op? Vertrouwdheid, buurtcontacten, autonomie — en vaak een financieel gunstige positie.
Als ze niet verhuizen, blijft de woningvoorraad suboptimaal benut. Dan moeten jongeren uitwijken naar dure nieuwbouw, of stad en regio verlaten. Beleidsmatig vraagt dit een keuze: stimuleren we verantwoordelijkheid, belonen we solidariteit, of blijven we hangen in vrijblijvendheid?
Uiteindelijk gaat het over de vraag of wonen een individueel recht is — of ook een gedeelde verantwoordelijkheid. Als ruimte schaars is, vraagt dat om herijking van de moraal van het wonen: blijven we vasthouden aan wonen als persoonlijk bezit en verworven zekerheid, of erkennen we het ook als iets wat verweven is met solidariteit, wederkerigheid en rechtvaardige toegang? Die vraag raakt aan de kern van hoe we wonen waarderen, organiseren en verdelen — en aan de rol van beleid om daar richting aan te geven?
In een vergrijzend land wordt de toekomst van jongeren vaak bewoond door ouderen.
Wie maakt ruimte voor wie – en waarom?
Deze vraag is niet alleen actueel, maar vormt ook een aanzet tot het herijken van de moraal van het wonen. In de komende weken verken ik hoe we in Nederland met deze nieuwe moraliteit van wonen zouden kunnen omgaan. Met vragen als:
- Wat betekent het als we wonen niet alleen als individueel recht, maar ook als collectieve verantwoordelijkheid benaderen?
- Wat vraagt dat van ouderen, die zekerheid en herinnering vinden in hun woning?
- En wat betekent het voor jongeren, die een plek zoeken om hun leven op te bouwen
- Maar vooral: welke rol mogen en moeten beleidsmakers hierin spelen? Hoe ver kunnen zij gaan om de woningmarkt eerlijker, rechtvaardiger en toekomstbestendig te maken?
Vervolg: vier verdiepende blogs
Ik de komende weken werk ik deze vier spanningsvelden verder uit (met werktitels):
-
Demografie als ruimtelijke voorspeller
-
De toekomst van de naoorlogse wijk
-
Doorstroming als systeemopgave
-
Rechtvaardigheid in wonen
Volg mijn blogs hier of op LinkedIN voor deze verdiepingen. En laat vooral weten: hoe zie jij jouw rol — als bewoner, als beleidsmaker, of als generatiegenoot — in de woningmarkt van morgen?